Op zijn paard gezeten trekt Franciscus rond in de streek rond San Damiano. Als hij innig in gebed is verzonken hoort hij een stem: ‘Als je werkelijk wilt weten wat Ik van je wil, ga dan alles waaraan je je hebt gehecht en wat je hebt nagejaagd, als van nul en generlei waarde minachten. Alles wat je tot nu toe als zoetheid meende te smaken, zal bitter voor je zijn.’ Franciscus was nog in de ban van deze woorden, die hij als een wenk van God ervoer, toen hij in de buurt van Assisi een melaatse tegenkwam. Alleen al het zien van melaatsen deed hem huiveren, en gewoonlijk vluchtte hij vol afkeer voor hen weg. Maar de wenkende woorden deden hem van zijn paard afglijden. Hij liep op de melaatse toe, gaf hem een geldstuk en kuste hem de hand. Daarop omhelsde de melaatse hem en gaf hem de vredeskus. Franciscus besteeg vervolgens weer zijn paard en zette zijn rit voort. (Naar het Verhaal van de Drie Gezellen, 11)